Samenwerken, onlangs werd ik er weer op mijn werk mee om de oren geslagen. Nu moet je wel weten dat ik op een heel tijdelijke job zit, waar ik absoluut niet kan samenwerken met anderen, niet omdat ik het niet wil, maar omdat mijn opdracht het gewoon niet toelaat. Ja, ik ben van anderen afhankelijk voor informatie en bepaalde beslissingen, maar samenwerken kan je dat niet noemen. Zij geven informatie en ik ga ermee aan de slag, daar is niet veel samen aan.
En toch wordt samenwerken immens hoog aangeschreven op sollicitaties. Eigenlijk slaan sollicitaties nergens op, want zoals zovele zaken, zijn ze modegevoelig. Als je tegenwoordig niet lean, agile en hands-on bent, dan kom je er niet aan te pas. Tegelijk moet je een teamplayer zijn die ook independent aan de slag kan. “Zever, gezever,” gonst het door mijn hoofd en dan moet ik me weer bedwingen om niet “ik neem het mee” te antwoorden.
Het schijnt zelfs dat men voor sollicitaties ondertussen ook al de weg naar de spellenwereld heeft gevonden. Menigeen knikt nu instemmend, al dan niet met nachtmerries terugdenkend aan het laatste rollenspel waar je weer in een totaal absurde situatie in een volkomen onnatuurlijke rol werd geduwd. “Wees spontaan, inventief en creatief,” wordt er nog gefluisterd. Ik gruwel er van. Neen, ik vind het dus geen goede zaak dat spellen misbruikt worden in de zoektocht naar een goede kandidaat.
Een spel is immers de enige plaats, het laatste bastion, waar ik me totaal niets moet aantrekken van anderen. Bruggen opblazen, de boel verzieken en messen in de rug planten, het kan allemaal. Een stevige wargame geeft je de mogelijkheid om je donkerste kantjes boven te halen: blaas je je tegenstander meteen van het bord, ga je af en toe de moeizaam opgebouwde troepen wegmaaien of kijk je minzaam toe hoe die ligt te spartelen? All is fair in love and war!
Het soort spel dat me dus hoegenaamd niet aanspreekt is dan ook het coöperatieve spel. En laat dat nu, sinds Pandemie in 2008 werd uitgebracht, duidelijk meer dan een modetrend zijn.
Als ik terugkijk op vorig weekend, dan was het eigenlijk een atypisch weekend voor mij. Op wat fillers na, speelde ik uitsluitend coöperatieve spellen, iets wat ik tot voor enkele jaren absoluut voor onmogelijk had gehouden. Neen, ik heb niets tegen coöperatieve spellen, ik speel alleen liever tegen iemand dan tegen het systeem. Ik vind het enorm veel fijner een menselijke tegenstander te slim af te zijn, dan een algoritme te ontrafelen en te kloppen.
Toch heb ik een tijdje gehoopt dat coöperatieve spellen me zouden liggen, ik heb me echt gedwongen ze te spelen en me voorgelogen dat ik ze leuk vond. Toen ik nog regelmatig voor mijn werk in het buitenland zat, had ik aardig wat coöps mee, grote en kleine. Space Hulk: Death Angel – The Card Game was er zo eentje. Stevig spel, thematisch aardig en een boel monsters die swarmden. Degelijke moeilijkheidsgraad, maar toch… na enkele spelletjes had ik het alweer gezien en daar het thema me koud liet, ging het spel maar op de schop. Ook Pandemie mocht er na enkele spelletjes aan geloven, al kon Pandemic Legacy: Season 1 me wel weer over de streep trekken, wat zeg ik, het bekoorde me, ik heb echt van die 15 spelletjes genoten. Zo hard zelfs, dat ik op het punt stond om het tweede seizoen te kopen. Het is er nooit van gekomen. Ik denk niet dat ik nog eens 15 spelletjes Pandemie aankan, hoe sterk het verhaal ook is.
Ondertussen koester ik nog maar enkele coöperatieve spellen in mijn kast: Flash Point: Fire Rescue vind ik geweldig. Waarschijnlijk omdat het zo weinig op tafel komt. Het thema spreekt me aan, het mechanisme ook, zeker de combinatie van hot spots en explosies. Ik vind het qua thema alleszins beter uitgewerkt dan Pandemie (al gaan velen me daar misschien in tegenspreken). Enkele andere maken standaard deel uit van mijn vakantiespelletjes, je weet wel, de spelletjes die je enkel uit de kast haalt als je een weekendje met familie weg bent of met de kinderen een weekje naar Centerparcs trekt. Hanabi was het eerste spelletje, gevolgd door The Game (later vervangen door The Game Extreme). Ook FUSE gaat tegenwoordig mee op reis en The Lost Expedition heeft ook een plaatsje geclaimd in de koffer. Na vorig weekend gaat The Grizzled daar zeker aan toegevoegd worden.
Ook op Spiel heb ik me laten ompraten, door een steengoede verkoper aan de stand van Fryxx Games. Het was wel grappig, want hij stelde open vragen. Of ik van deckbuilding hield. Nope, ik gruwel van deckbuilding. Of ik iets had met zombies? Nope, ik walg van zombies. En daar stond hij dan, de zielepoot, met After the virus in zijn hand, geen enkel aanknopingspunt meer, waarop ik -met enig medeleven- hem toch maar vroeg zijn verkoopspraatje af te steken. Ik heb het niet gekocht, bij hem toch niet. Enkele uren later, net voor het buitengaan, heb ik het meegescharreld voor een tientje ofzo. Het bleek een schot in de roos. After the virus speelt prima solo (niet dat ik dat veel doe, maar je kan wel eens testen), speelt ook supersnel (op 10 minuten kan je je kaarten gefrustreerd op tafel gooien) en kan je fenomenaal goed schalen qua moeilijkheidsgraad. De voorgestelde scenario’s (qua moeilijkheidsgraad en speelduur) werken perfect. Het leuke is ook dat je tegelijk speelt, niet elk om beurt, maar tegelijk, wat iets thematischer is: mocht je ooit tegenover een zombieleger staan, dan knal je ze best met z’n allen tegelijk af. Al moet ik wel toegeven dat ik nog iets anders zou doen, maar dat hou ik als verrassing… tegen dat het zombieleger komt.
Coöperatief deckbuilden, nooit gedacht dat ik dat leuk zou vinden, maar After the virus deed het toch maar. Ook Aeon’s End heb ik, op aanraden van Dominique, gespeeld en ik was er weg van. Ook hier vast en zeker omdat de moeilijkheidsgraad aardig hoog ligt. Dat kan je helaas van veel coöps niet zeggen en wat is er nu leuk aan een spel dat je van de eerste keer al verslaat?
En toch, eigenlijk zijn dit niet de coöperatieve spellen die zwaar kunnen concurreren met de spellen die ik “normaal” speel. Ik zou ze immers niet zelf voorstellen, ik hou ze achter de hand, als een noodzakelijk deel van de collectie, mocht er eens iemand enkel en alleen coöperatief willen spelen of mocht ik, zoals indertijd, moeten spelen met iemand die echt niet tegen zijn verlies kan, dan haal je beter dat coöperatief arsenaal boven. En daarin zitten momenteel drie spellen, niet toevallig zijn twee ervan living card games: Lord of the Rings en Arkhom Horror. Het thema zit goed, het verhaal zit goed, de moeilijkheidsgraad zit goed (al klinkt goed wel een beetje vreemd: Arkham Horror is aartsmoeilijk en Lord of the Rings heeft scenario’s die niemand -wereldwijd- ooit heeft geklopt). Je kan ze ook spelen in campaign mode, zo kan je een karakter ontwikkelen en dolle avonturen beleven. Mocht dat het echte leven zijn, je stortte je karakter gelijk in een depressie en kon bij de psychiater gaan verder spelen, want de nachtmerries en trauma’s zijn niet meer te tellen. Het laatste dat ik speel is Gloomhaven, al moet ik toegeven dat de moeilijkheidsgraad nu wat te wensen over laat. Het mechanisme is sterk, de verhaallijn en de thematische uitwerking zijn ook heel aardig, meer dan voldoende om de campagne verder te willen spelen.
Na dit alles, durf ik nog steeds zeggen dat ik helemaal niet van coöperatieve spellen hou. Wel heb ik een zwak voor campagnespellen: een karakter ontwikkelen, een verhaallijn schrijven, spel en metaspel. En die liefde overwint duidelijk mijn afkeer van coöperatieve spellen. Gelukkig biedt een club spelers die mee in een campagne willen stappen, die mee een andere wereld willen ontdekken en die gewoon gezellig willen samen spelen.